Remco Campert (1929)
Dat het toch nog heel redelijk met je af kan lopen zonder dat je de middelbare school ooit hebt afgemaakt, bewijst Campert. Het moet een opmerkelijk jongetje geweest zijn, Remco. Toen hij een jaar of acht was, zag de dichter J.C. Bloem hem bij de tramhalte staan. Bloem keek minutenlang naar de jongen zonder dat Campert het merkte. Later zei hij tegen Remco's moeder, de actrice Joekie Broedelet: 'Ik heb naar je zoon staan kijken. Maak je over hem maar geen zorgen. Deze jongen heeft niemand nodig. Niemand en niets. Hij is een dromer in zijn eigen wereld.'
En wat biedt een betere droomwereld, vlucht uit de werkelijkheid, dan film? Zodoende zat Campert als 17-jarige puber dagen in de bioscoop of hij hing in een rokerig jazzcafé samen met jonge schrijvers en schilders (van wie er ook een heel stel beroemd geworden zijn). Op het Amsterdamse gymnasium waar hij ingeschreven stond, kwam hij niet meer. Die groeide dus op voor galg en rad. En zoals dat wel vaker gaat met types die niet willen deugen, werd Campert beroemd. Héél beroemd.
Maar dat ging niet vanzelf. Als jonge twintiger, net na de Tweede Wereldoorlog, trekt Campert naar Parijs, op dat moment the place to be voor jonge kunstenaars. Maar het succes blijft nog even uit, het geld eveneens en hij is genoodzaakt naar Nederland terug te gaan. Daar ontmoet hij de flamboyante dichteres Fritzi Harmsen van Beek, met wie hij in huize Jagtlust in Laren gaat wonen. 'Het waren woeste in alcohol gedrenkte jaren, waarin wilde feesten zich aaneenregen. In 1958 verruilde ik Jagtlust weer voor Amsterdam. Uit lijfsbehoud. Ik heb nooit in mijn leven zoveel gedronken als daar en ik wist: als ik nog wat wilde met mijn leven moest ik weg. Ik wilde schrijven, dat was mijn toekomst. Schrijven en nog eens schrijven.’ En dat doet hij inmiddels al meer dan 55 jaar. Behalve zijn talloze dichtbundels heeft hij zo'n zeventig romans en verhalenbundels op zijn naam staan.
Die heeft niet stil gezeten dus.
Campert is in totaal vier keer getrouwd en heeft twee dochters.


Poëzie
Campert richt begin jaren '50 samen met levenskunstenaar Simon Vinkenoog (de bejaarde, vitale, cannabisrokende, optimistische poëzievernieuwer die cd's met Spinvis maakt) het literaire tijdschrift Braak op. Ze horen tot de zogenaamde Vijftigers, jonge dichters die vonden dat na de oorlog alles anders moest in de poëzie. Dat resulteerde in experimenten die nogal eens onbegrijpelijk waren (denk aan Oote oote oote Boe). De gedichten van Campert zijn wel vrij toegankelijk en hij werd daarom de 'meest verstaanbare Vijftiger'.
Camperts poëzie valt op door de 'bedrieglijk eenvoudige' stijl en unieke, relativerende toon. Een van zijn thema's is de poëzie die het opneemt tegen de werkelijkheid. De nuchtere realiteit blijkt het steeds te winnen; het gedicht vormt slechts een tijdelijke ontsnapping uit de dagelijkse werkelijkheid. Net als de film dus, na de aftiteling gaat het zaallicht aan en ben je weer terug in je eigen, echte leven.
Campert debuteert in 1951 met de volgende, klassiek geworden regels, die deze thematiek al exact overbrengen:

Ik geloof in een rivier / Die stroomt van zee naar de bergen
Ik vraag van poëzie niet meer / Dan die rivier in kaart te brengen

Meer over Remco Campert:
uitgever De Bezige Bij
vpro dichters

Levensbeschrijving met veel foto's uit de Bibliotheek der Nederlandse Letteren

Kort interview met Campert tijdens de feestelijke presentatie van zijn dichtbundel 'Nieuwe herinneringen' bij de uitgeverij, De Bezige Bij: