..... naar gedicht 1 & 2
Metronoom
Gij hield uw doodgewicht en dode hoek.
Hoe ik ook bezig ben met vergelijken,
de lijnen moeten uit elkander wijken,
die naderen tot een gestrekte hoek.
Ik heb van ’t licht gelezen in een boek,
dat het gaat buigen en u kan bestrijken
op afstanden die wij nog niet bereiken.
Gij zijt voor onze instrumenten zoek,
zolang ze uit materiaal bestaan,
waarvan de kleinste deeltjes trager gaan
dan zoveel km per seconde.
Maar door mijn hersens jagen de jachthonden
razender dan enig bekend atoom,
terwijl mijn hart tikt als een metronoom.
De dichter is een koe
Gras... en voorbij het grazen
lig ik bij mijn vier poten
mijn ogen te verbazen,
omdat ik nu weer evengrote
monden vol eet zonder te lopen,
terwijl ik straks nog liep te eten,
ik ben het zeker weer vergeten
wat voor een dier ik ben - de sloten
kaatsen mijn beeld wanneer ik drink,
dan kijk ik naar mijn kop, en denk:
hoe komt die koe ondersteboven?
Het hek waartegen ik mij schuur
wordt oud en glad en vettig op den duur.
Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw
en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw,
alleen de boer melkt mij zo zalig,
dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig.
's Nachts, in de mist, droom ik gans onbewust
dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust. |