Inleiding: poëzie in de bovenbouw havo
In de onderbouw heb je al de nodige gedichten onder je neus gekregen, maar nu ga je je echt grondig bezighouden met poëzie. In totaal moet je acht gedichten analyseren. Analyseren betekent dat je elk gedicht meerdere malen heel zorgvuldig leest en er diepgravend over nadenkt.
Poëzie lezen is namelijk iets heel anders dan proza lezen. Dichtregels lees je keer op keer, woord voor woord, want elk woord is van belang. Waarom koos de dichter(es) voor dat wonderlijke woord? En waarom staat het daar en niet een regel eerder? Wat zou ermee bedoeld of benadrukt worden?

De chrysanten,
die in de vaas op de tafel
bij het raam staan: dat

zijn niet de chrysanten
die bij het raam
op de tafel
in de vaas staan.

Hans Faverey (fragment)
Uit: Chrysanten, roeiers, 1977


Dichters kiezen een woord niet alleen vanwege de betekenis, maar ook om de associaties, connotaties en de gevoelens die zo’n woord oproept. En natuurlijk vanwege de klank.

Oote oote oote
Boe
Oote oote
Oote oote oote boe

Jan Hanlo (fragment)
Uit: Oote, 1954


'Vraag me niet wat ik bedoeld heb,' zegt Hanlo, 'want dan ga ik het u nog eens voorlezen, en vraag me niet wat het is. Want het is doodgewoon Oote. Oote oote boe etc.'

Bij het analyseren let je ook op de soorten beeldspraak en op de stijlfiguren die in het gedicht voorkomen. Wat voor vorm heeft het gedicht, wat voor rijmschema, komt er enjambement in voor?

Maar de essentie blijft het waarom van poëzie:
Waarom dicht een dichter?

Om zijn/haar gevoelens te uiten, zeker maar ook om iets bij jou als lezer te bewerkstelligen. En dat zal altijd iets onvoorspelbaars, persoonlijks en mysterieus houden, want als je ‘in gewone mensentaal’ zegt wat je bedoelt, heb je geen gedicht meer:

Wie klaarheid* zegt is klaar met zeggen
en hij zal niet zingen

Ilja Pfeijffer
Uit: Het glimpen van de welkwiek, 2001
* helderheid, duidelijkheidte