Een draak verslaan.
Met de vriend
die me nooit zal verraden.
Op paarden gaan we.

Of zonder paarden, dat mag ook.
In dit land van vriendschap
hebben we geen paarden nodig.
Langs rivieren gaan we,

door een landschap
dat ons uitnodigt te wijzen.
Kijk! Daar liepen we net.
Kijk! Daar gaan we naartoe.

Door de stad desnoods.
In dit land is ieder landschap goed.
Een draak verslaan.
Alleen de poging al!

En wij houden van elkaar,
zoveel, dat het niet erg is
als we het niet winnen.

 

Ik hou van de Icarus die wist dat de was zou smelten en toch naar de zon toe vloog.
Ik hou van het meisje dat wel zag hoe blauw de baard van Blauwbaard was - dat
was juist de reden. Ik hou van Doornroosje die alleen maar deed alsof ze sliep.

Ik hou van Sneeuwwitje, die de dwergen een stelletje neuroten vond.
'Wie heeft er op mijn stoeltje gezeten? Wie heeft er van mijn bordje gegeten?'
En van de dwerg, die helemaal niet zoveel van Sneeuwwitje hield:

'Toen zij er nog niet was, waren wij nog zeven. En nu? Moet je ons nu eens zien.'
Van de reus die kwaad is, omdat iedereen zijn schoenen laarzen noemt.
Ik hou van wie niet in het sprookje past. Maar vooral

hou ik van Icarus die wist dat de was zou smelten en toch naar de zon toe vloog.