Vannacht kwam ik mijn ouders tegen

Vannacht kwam ik mijn ouders tegen,
twee bleke schimmen die naar elkaar
toe negen in het witte licht van een lantaarn.

Aan hun geluk te zien kon ik nog niet
geboren zijn. Ze waren jong en heel verliefd.
Een groot verdriet bedroefde mij
omdat ik wist hoe het zou verdergaan.

Zij schaterde om iets dat hij haar toegefluisterd had.
Hij lachte hard zoals hij nog vaak doet.
We wisselden een beleefde groet
en daarna scheidden zich weer onze wegen.

'Wacht maar’, riep ik hen na,
wij komen elkaar nog wel eens tegen.
Gearmd gingen ze zwijgend om een hoek.

 

Ook wij, Titaantjes

We hadden geen benul van hoe het liep.
We deden dingen omdat je dingen doet.
We richtten daden aan en lazen soms een boek
om te vieren dat gedachten niet vergingen.

We gingen door omdat je verder moet
of bleven haken aan een onverwachte blik
omdat er blikken zijn waarmee iets wordt bedoeld,
vooral wanneer bedoeld was wat wij wilden.

We vingen aan en rondden ook wel af
maar wat in gang gezet was ging zijn eigen weg toch weer.
We maakten plannen, legden ons erbij neer
dat dingen gingen zoals ze niet waren voorvoeld.

We liepen af toen het eenmaal zo ver was
dat wat niet voorvoeld was onomkeerbaar bleek.
we lieten wat we hadden in de steek
en zochten naar wat ons verlaten had.