Vannacht kwam ik mijn ouders tegen
Vannacht kwam ik mijn ouders tegen,
twee bleke schimmen die naar elkaar
toe negen in het witte licht van een lantaarn.
Aan hun geluk te zien kon ik nog niet
geboren zijn. Ze waren jong en heel verliefd.
Een groot verdriet bedroefde mij
omdat ik wist hoe het zou verdergaan.
Zij schaterde om iets dat hij haar toegefluisterd had.
Hij lachte hard zoals hij nog vaak doet.
We wisselden een beleefde groet
en daarna scheidden zich weer onze wegen.
'Wacht maar’, riep ik hen na,
wij komen elkaar nog wel eens tegen.
Gearmd gingen ze zwijgend om een hoek.
|