Zei ze
Zei ze hadden we nieuwe ontferming
besteld wij, ze zouden die brengen,
de nieuwe ontferming, op vrijdag.
Zeggen ze vrijdag kan het op zaterdag.
Zeggen we ja, maar dan wel in
de morgen. Zeggen ze gaat niet,
dat gaat niet, de morgen. Zegt mijn
man goed, dan kom ik die zelf halen,
zaterdag dan in de morgen, dat kan?
Ja dat kan, zeggen ze. Komt hij daar,
zaterdag, nergens ontferming. Zegt hij
hoezo niet, die zou er toch wezen?
Nee nee, die is er niet, komt u maar
vrijdag. Zegt hij wat vrijdag, ik moet
die meteen. Zeggen ze gaat niet, die
is nog niet binnen. Zegt hij u zei toch
dat die er nu was? Zeiden ze
moeten we zeggen van niet dan,
wilt u dat horen,
van zeggen van niet?
|