Zei ze

Zei ze hadden we nieuwe ontferming
besteld wij, ze zouden die brengen,
de nieuwe ontferming, op vrijdag.
Zeggen ze vrijdag kan het op zaterdag.
Zeggen we ja, maar dan wel in
de morgen. Zeggen ze gaat niet,
dat gaat niet, de morgen. Zegt mijn
man goed, dan kom ik die zelf halen,
zaterdag dan in de morgen, dat kan?
Ja dat kan, zeggen ze. Komt hij daar,
zaterdag, nergens ontferming. Zegt hij
hoezo niet, die zou er toch wezen?
Nee nee, die is er niet, komt u maar
vrijdag. Zegt hij wat vrijdag, ik moet
die meteen. Zeggen ze gaat niet, die
is nog niet binnen. Zegt hij u zei toch
dat die er nu was? Zeiden ze
moeten we zeggen van niet dan,
wilt u dat horen,
van zeggen van niet?

 


Vier manieren om op iemand te wachten

1 Zittend. Denkend aan liggen. Je handen
strijken rimpels in het tafellaken glad
rond een gerecht dat moeilijk en te veel
voor twee en niet als op het plaatje is,
maar ruikt, het ruikt de ramen uit, het
doet zijn best niet in te zakken, zoals
een ingehouden buik niet bol te zijn -
ook andersom is vergelijken.

2 Lopend. Bijvoorbeeld naar de ramen
en terug en toch weer naar de ramen,
omdat geluid zich buigt naar wat je
horen wilt, maar het niet is. Er danst
een stoet voorbij, verklede mensen die
iets onverstaanbaars juichen, van elkaar
goed weten hoe ze heten en te kijken
dansen dat je kijken moet.

3 Staand. Bij een ingang, uitgang waar je zei
dat, maar er zijn er drie, je weet niet meer
of die of deze. Van blijven staan komt
niemand tegen, maar met bewegen
wordt haast bereikt wat net verdween.
Zeker nog niet gezegd wie blijft en wie
beweegt en wie dan wie wanneer
en van hoe ver weer ziet.

4 Niet.